Consortium met TNO op zoek naar overblijfselen steentijd in Noordzeebodem
De Geologische Dienst Nederland (GDN), onderdeel van TNO, ontwikkelt en test samen met zes Europese wetenschappelijke instellingen een methode om in de bodem van de Noordzee sporen van bewoning uit de steentijd te vinden. Door de zee verdronken archeologisch erfgoed, ontstaan toen de Noordzee droog lag tijdens de laatste ijstijd, is nu nog moeilijk te koppelen aan de plek waar het gevormd is. De Europese Unie heeft 13,2 miljoen euro beschikbaar gesteld om brongebieden van dit materiaal beter te kunnen identificeren en gericht te kunnen bemonsteren.
Tijdens de laatste ijstijd stond de zeespiegel zo’n 100 meter lager dan nu. Het Nederlandse deel van de huidige Noordzee was in die tijd onderdeel van een van de aantrekkelijkste gebieden op het Europese continent om te wonen. Dat is te zien aan vondsten die bij toeval in vissersnetten zijn terechtgekomen. Vanaf het einde van de ijstijd, toen de zeespiegel begon te stijgen, raakte dit vruchtbare land geleidelijk overstroomd. Nu bevindt het zich diep onder het zeeoppervlak en ligt het op veel plaatsen begraven onder een laag zand of slib.
“Het vroegtijdig vaststellen van archeologisch belangrijke plaatsen op de zeebodem kan ongewenste effecten van de bouw van windturbineparken en bijbehorende infrastructuur mogelijk beperken. Mede daarom is ons onderzoek van belang.”
Zeebodem: fundament voor windenergie
Met een nationale doelstelling voor offshore windcapaciteit van 21 gigawatt in 2030 en een vooruitzicht tot circa 70 gigawatt in 2050, zal de dichtheid van windmolenparken in Nederlandse wateren hoog zijn. “Windparkgebieden en kabeltracés zijn na aanleg niet meer toegankelijk voor dit type onderzoek. Het is dus nu of nooit. Dankzij nationale en internationale samenwerking profiteren we van een gedetailleerde en toepasbare kennisbasis die nodig is om de grote uitdagingen van de energietransitie aan te gaan, maar dragen we daar zelf ook weer aan bij.” zegt Sytze van Heteren.
Samenwerking met partners
Als partner in het SUBNORDICA-consortium gaat de GDN vooral veel samenwerken met de Universiteit van Bradford, het Vlaams Instituut voor de Zee en de Universiteit van York. Ter voorbereiding op uitgebreide meetcampagnes op zee levert de GDN, uit beter toegankelijke land- en ondiepwaterlocaties zoals de Flevopolder, kennis over de voorspellende waarde van geologie voor aanwezigheid van verdronken archeologisch erfgoed. Die kennis wordt gebruikt om de zeebodem zo doelgericht mogelijk te onderzoeken met seismiek, boringen en video.
Daarnaast maakt de GDN gebruik van machine learning om algoritmes te ontwikkelen die sediment- en archeologische indicatoren kunnen identificeren in seismische profielen en boorkernen. Op die manier kan stapsgewijs op de meest veelbelovende locaties worden ingezoomd.
Project SUBNORDICA gaat begin 2024 van start en heeft een looptijd van zes jaar. De eerste resultaten worden na ongeveer een jaar verwacht. De EU heeft een ERC Synergy Grant van 13,2 miljoen euro beschikbaar gesteld voor SUBNORDICA. Binnen het consortium zijn ook hoofdonderzoekers van het Moesgaard Museum, de Universiteit van Aarhus en het Duitse onderzoeksinstituut NIhK betrokken.