Nederlandse Willy Wortels maar buitenlandse Dagoberts. De flessenhals in het Nederlands innovatielandschap
Met de beleidsbrief hoger onderwijs en wetenschap die minister Dijkgraaf afgelopen vrijdag (17 juni) naar de Kamer stuurde, kiest hij voor een beleid “…waarbij ongebonden onderzoek wordt versterkt en de kans op wetenschappelijke doorbraken wordt vergroot” [1]. Een goede zaak zou men zeggen, totdat je verder leest en ziet dat dit volledig ten koste gaat van het toegepaste onderzoek en de zogenoemde ‘valorisatie’. De mondiale fundamentele wetenschap zal zeker gebaat zijn bij dit beleid, maar het Nederlandse bedrijfsleven, de Nederlandse economie en de werkgelegenheid echter niet of veel minder. Ook wordt een hardnekkig probleem in de Nederlandse innovatieketen - de flessenhals in het innovatielandschap - bestendigd en versterkt.
Je zou willen dat een maatschappelijke uitdaging als vanzelf werd opgelost door een briljant fundamenteel wetenschappelijk inzicht. De werkelijkheid is weerbarstiger. Nobelprijswinnaar Hendrik Lorentz heeft dat in 1918 al ervaren als voorzitter van de 'Commissie van advies en onderzoek in het belang van de volkswelvaart en weerbaarheid’. Wetenschap moest toen worden ingezet bij het overwinnen van de moeilijkheden waarin Nederland door de naoorlogse toestand verkeerde, waaronder de afhankelijkheid van buitenlandse grondstoffen, producten en technologie.
De stap van wetenschap naar oplossingen bleek echter te groot. Het pad van een nieuw fundamenteel wetenschappelijk inzicht naar innovatieve producten of dienst die maatschappelijke en ook economische waarde voor Nederland creëren, is lang en complex. Een vak apart zelfs. Nederland is van oudsher goed in het eerste, dwz wetenschappenschappelijk onderzoek, maar aanzienlijk minder goed in het ‘valoriseren’ van de opgedane kennis. Daarvoor is veel domeinkennis nodig, moeten diverse kennisgebieden worden gecombineerd en moet heel intensief worden samengewerkt met bedrijfsleven en overheden. Om de ambitie van Lorentz toch waar te maken is daarom, 90 jaar geleden, in 1932 bij wet een apart instituut voor toegepast onderzoek opgericht, TNO, gespecialiseerd om van wetenschap tot oplossing te komen. Met de WUR, het NLR, Marin en Deltares werkt TNO samen in de TO2 federatie voor toegepast onderzoek in Nederland, inmiddels gezamenlijk zo’n 6000 toegepaste onderzoekers.
Sindsdien vormen de door nieuwsgierigheid gedreven wetenschap en het toepassingsgericht onderzoek twee onlosmakelijke schakels in de Nederlandse innovatieketen. In die keten werken de schakels graag samen maar worden aangestuurd met verschillende financieringsinstrumenten en door verschillende ministeries, OCW en EZK met zo lijkt het soms verschillende prioriteiten. Een extra uitdaging dus om in het belang van Nederland de samenhang in de innovatieketen maximaal te maken, kennis tot oplossingen te brengen en zo het belastinggeld optimaal te laten renderen. Een keten die enorm aan belang gewonnen heeft nu innovatie meer dan ooit essentieel is om de maatschappij te beschermen tegen klimaatverandering, milieuvervuiling, bodemdaling, ziektes en (cyber)aanvallen, met behoud van economische concurrentiekracht.
Waar zit het knelpunt? De balans in de innovatieketen tussen fundamenteel en toegepast onderzoek is zoek en dreigt met een nieuw fonds van 5 miljard voor onderzoek en wetenschap nog schever te trekken. In Nederland is de verhouding van academisch versus toegepast onderzoek al 10 op 1. Terwijl in ons land de innovatieparadox aantoonbaar is. Er wordt voldoende knappe kennis geproduceerd maar de toepassing ervan tot economische en maatschappelijke waarde blijft uit.
De overheidsrol bij innovatie ligt in de ‘valley of death’, waar de risico’s voor het bedrijfsleven nog te groot zijn om het helemaal zelf te financieren. Daarom is voor innovatie met en voor het Nederlandse bedrijfsleven samenwerking met sterke toegepaste kennisinstellingen essentieel. Een overheidsinvestering in toegepast onderzoek verdient zich meervoudig terug voor onze eigen samenleving.
Fundamentele wetenschap dient de wereldwijde samenleving, met de voor wetenschap zo essentiële openbaarmaking van al haar kennis. Dat legt tevens een basis voor wereldwijde toepassing. Een Willy Wortel in Nederland helpt zo de Dagobert in het buitenland. Daarentegen leidt toegepast onderzoek in samenwerking met het Nederlandse bedrijfsleven tot eigen verdienvermogen én technologische autonomie.
De overheid investeert met het nieuwe fonds van 5 miljard voor onderzoek en wetenschap met name in excellent fundamenteel wetenschappelijk onderzoek. Excellent onderzoek is noodzakelijk, maar niet voldoende voor innovatie. In het toegepast onderzoek en het MKB wordt niet geïnvesteerd. Het Nationaal Groeifonds is gericht op specifieke thema’s, met ook investeringen in het fundamentele onderzoek, en brengt de innovatieketen niet in balans. De innovatieketen in Nederland krijgt zo een steeds nauwere flessenhals bij de toepassing.
Peter Werkhoven, Chief Scientific Officer TNO