Methode GOEI: de beste energie op de beste plek
Al in 2012 werd er expliciet voor gewaarschuwd: als het Nederlandse elektriciteitsnet niet snel zou worden uitgebreid, zouden er weleens serieuze capaciteitsproblemen kunnen ontstaan. Inmiddels is die voorspelling helaas uitgekomen. En een quick fix zit er niet in. In een essay dat Jurgen van der Heijden en Kevin Vedder van TNO Vector schreven, stellen zij dat, om de overlast zo beperkt mogelijk te houden, het enorm zou helpen als de overheid, netbeheerders en private partijen hun krachten bundelen en bij investeringen kijken naar het meest efficiënte energiegebruik met de laagst mogelijke ruimtelijke impact. Oftewel: de beste energie op de beste plek.
‘We zitten momenteel in een situatie waarin een snelle aansluiting op het stroomnet niet meer vanzelfsprekend is. Zo gebeurt het regelmatig dat bedrijven die een nieuw pand hebben laten bouwen daar geen gebruik van kunnen maken omdat ze nog geen beschikking hebben over elektriciteit. Maar lang niet alle bedrijven laten het daarbij zitten’, weet Jurgen van der Heijden, senior consultant bij TNO Vector.
‘Ze beseffen dat ze in de problemen kunnen komen als ze niet zelf in actie komen. Dus zie je momenteel dat er een enorme stroom privaat geld de energietransitie instroomt. Zoveel zelfs dat ik het idee heb dat er een slapende reus wakker wordt.’
Elk op een ander spoor
‘Het bedrijfsleven kan op lokaal niveau snel nieuwe energievoorzieningen realiseren, maar dat moet dan wel altijd in goed overleg met de overheid en netbeheerders gebeuren’, vervolgt hij. ‘Die drie partijen hebben elkaar echt nodig. Daarbij helpt het niet dat ze elk op een ander spoor lijken te zitten. Bij overheden is er inmiddels volop aandacht voor het netcongestieprobleem, maar daar leeft op veel plekken nog het idee dat ze het helemaal zelf moeten oplossen.
Netbeheerders weten als geen ander wat er technologisch gezien nodig is om de capaciteit van het stroomnet te vergroten. Alleen gaan ze vaak nogal kort door de bocht bij het selecteren van locaties. Dat komt waarschijnlijk omdat ze van oudsher gewend zijn aan een centrale aansturing. Maar dat kan averechts werken, want er zijn ook veel situaties waarin een decentrale aanpak beter uitpakt.’
Zelf het initiatief pakken
En bedrijven? ‘Die richten zich op praktische oplossingen en zijn vaak kapitaalkrachtig genoeg om die ook daadwerkelijk op korte termijn te realiseren. Daarbij zijn ze door de huidige situatie sneller bereid om met andere bedrijven op te trekken. Bijvoorbeeld om samen een zonneweide of -dak te financieren, om op die manier toch aan de benodigde elektriciteit te komen. Je ziet nu dus veel private partijen die zelf het initiatief pakken.
En hoewel dat een positieve ontwikkeling is, pakken bedrijven soms ook zaken op die onder de verantwoordelijkheid van de overheid of netbeheerder vallen. Wat je bijvoorbeeld wel hoort, is dat er op nieuwe bedrijfsterreinen illegaal stroomkabels worden gelegd. Daar kleven uiteraard grote risico’s aan. Want wat als zo’n kabel een brand veroorzaakt?’
Maatwerk én haast
Hoog tijd dus voor een nieuwe aanpak waarbij overheden, netbeheerders en private partijen veel meer gezamenlijk optrekken bij het plannen en realiseren van energievoorzieningen.
Daarbij zullen er altijd zaken zijn die tot lastige discussies leiden. Want welke onderdelen van de energietransitie kunnen het best centraal en welke juist decentraal worden aangestuurd? Wat zijn de beste locaties voor duurzame energievoorzieningen en de daarvoor benodigde infrastructuur? En hoe voorkom je dat publieke en private belangen en investeringen elkaar in de weg gaan zitten?
Het zijn vragen waar geen eenduidige antwoorden op te geven zijn. Er bestaat immers geen kant-en-klare aanpak die op elke locatie en in elke situatie het gewenste resultaat oplevert. De energietransitie vraagt dus om maatwerk. En dat terwijl er ook nog eens veel haast is geboden omdat het anders niet gaat lukken om de gestelde klimaatdoelen te halen.
Het kan zomaar tien jaar duren
Extra uitdaging: duurzame energievoorzieningen, zoals windmolenparken en zonneweides, en de daarvoor benodigde infrastructuur vragen om meer ruimte dan bijvoorbeeld een fossiele energiecentrale. Daarbij kan het door inspraakprocedures en gebrekkige communicatie tussen overheden en netbeheerders veel tijd kosten om tot een definitieve locatiekeuze te komen. Dat hele proces, van plan tot realisatie van een energievoorziening, kan zomaar tien jaar duren. Sterker nog: zo’n tijdspad is met de huidige aanpak vrij normaal.
Ruimte voor Energie
Hoe te versnellen en tegelijkertijd tot duurzame, efficiënte en rechtvaardige energievoorzieningen te komen? Dat is een vraag waar Kevin Vedder zich bij TNO Vector mee bezighoudt. Als adviseur en onderzoeker die zich met de ruimtelijke inpassing van transitievraagstukken bezighoudt, besloot hij eerder dit jaar een essay te schrijven over het plannen van energievoorzieningen. Het moest een verhaal worden dat ook goed zou aansluiten bij het TNO-programma Ruimte voor Energie, waar zowel Vedder als Van der Heijden actief bij betrokken zijn. Het duurde dan ook niet lang voor ze samen aan dat essay werkten.
Van energieplanning naar exergieplanning
Hun belangrijkste aanbeveling? ‘Kijk bij het plannen van energievoorzieningen niet alleen naar de locatiekeuze, maar zorg er vooral voor dat de beste energie op de beste locatie wordt gerealiseerd’, benadrukt Vedder.
‘Daarbij verwijzen we in ons essay naar een bestaande theorie: exergieplanning. Op welke plek is energie het meest efficiënt en heeft zo’n voorziening de laagste ruimtelijke impact? En kunnen er wellicht zaken worden gecombineerd? Moet er bijvoorbeeld echt een zonneweide komen of zijn er op een locatie panden aanwezig die zich lenen voor het installeren van die zonnepanelen? Door op die manier naar het plannen van nieuwe energievoorzieningen te kijken, wordt veel sneller duidelijk welke locaties geschikt zijn. Dat voorkomt onnodige discussies en helpt om de besluitvorming te versnellen.’
Pleidooi voor meer publiek-private samenwerking
‘Die nieuwe manier van kijken, heeft ook gevolgen voor de organisatie en financiering van energievoorzieningen’, vult Van der Heijden aan.
‘Momenteel gaat er vanuit de overheid vooral publiek geld naar de aanleg van nieuwe infrastructuur. Dat gebeurt heel duidelijk met een centrale sturing. Tegelijkertijd komen er steeds meer decentrale oplossingen voor het opwekken en opslaan van energie en voor slim energiegebruik. Dat zijn initiatieven die vooral door privaat geld worden aangejaagd. Die twee ontwikkelingen kunnen elkaar enorm versterken. Maar dat vergt wel een nauwere samenwerking tussen overheden, netwerkbeheerders en bedrijven. Dat is dan ook waar we in ons essay voor pleiten.’
Meer weten?
En dit is nog maar het tipje van de sluier. Van der Heijden en Vedder hebben nog veel meer ideeën over wat er nodig is voor de beste energie op de beste locatie. Ze hebben daar zelfs een nieuwe methode voor in het leven geroepen: GOEI. Oftewel: Gebiedsontwikkeling Energie Integratie.